‘Mannen in de zon’: meeslepende klassieker van de Palestijnse literatuur

Wat te doen als je niet terug kan naar de plek waar je vandaan komt? Het is de vraag waar de Palestijnse schrijver Ghassan Kanafani (1936-1972), pionier van de Palestijnse verzetsliteratuur, zijn leven lang mee worstelde. Verzetsliteratuur is een stroming in de Palestijnse literatuur die zich expliciet ten doel stelt om op te komen voor de Palestijnse zaak; Kanafani is een van de belangrijkste theoretici ervan. In Mannen in de zon, oorspronkelijk uit 1962 en nu verschenen in vertaling, vertelt Kanafani een klein verhaal waarin de grote thema’s van de Palestijnse literatuur naar voren komen: ballingschap, verlies en verzet.

Mannen in de zon is het verhaal van drie Palestijnse vluchtelingen die eind jaren vijftig proberen de grens tussen Irak en Koeweit over te steken. Het is ongeveer tien jaar na de Nakba van 1948 (Arabisch voor ‘catastrofe’), waarin meer dan 700 duizend Palestijnen moesten vluchten voor wat de Israëliërs hun Onafhankelijkheidsoorlog noemen. De drie vluchtelingen besluiten ieder op hun beurt mee te gaan met Aboe al-Khaizoeraan, een Palestijn die voor de Nakba chauffeur was in het Britse leger maar nu dienst doet als chauffeur van een rijke zakenman. Met mensensmokkel als bijverdienste probeert hij zijn inkomsten te verhogen.

De drie Palestijnse vluchtelingen komen ieder uit een andere generatie. Er is de oude Abu Kais, die verdwaalt in zijn nostalgische herinneringen aan Palestina onder Brits bestuur. Hij kan zijn gedwongen ontheemding nauwelijks verteren, en maalt jarenlang over de ‘tien bomen met knoestige stammen, die je elk voorjaar weer olijven en andere goede gaven schonken. In Koeweit zijn geen bomen.’

Dan hebben we As’ad, een volwassen man, wantrouwig en strijdbaar. In een ander leven was hij misschien een intimiderende zakenman geweest, maar als vluchteling slaagt hij er niet in een sterke positie in te nemen. Eerdere mensensmokkelaars hebben hem al bedrogen; hij weet dat hij niemand op zijn woord kan vertrouwen. Maar welke garantie kan hij lospeuteren naast het erewoord? Dus stelt hij telkens dezelfde retorische vragen, om de schijn van controle hoog te houden. ‘Twintig dinar?’ ‘Maar… twintig dinar?’ en even later: ‘Twintig dinar dus?’ Waarop de smokkelaar antwoordt: ‘Twintig, ja. Twintig dinar.’

Brandende zon

Tenslotte is er de jonge Marwaan, geboren na de Nakba in een vluchtelingenkamp. Omstandigheden dwingen hem ertoe al veel te vroeg verantwoordelijkheid te nemen. Hij vertrekt in zijn eentje naar Koeweit om de kost te winnen voor zijn familie. Marwaan is nog nat achter zijn oren en nauwelijks opgewassen tegen de gevaren van de reis. Hij overtuigt de andere twee om mee te gaan met Aboe al-Khaizoeraan. Bij de grensovergang verstoppen ze zich in de watertank achterop de vrachtwagen van de chauffeur. De hete augustuszon maakt het een riskante onderneming, maar zorgt er ook voor dat geen enkele grenswachter de tank zal inspecteren.

De zon schijnt onvermoeibaar door en gunt de reizigers geen moment rust. Het doet denken aan Camus’ klassieker De vreemdeling, waarin de zon ook een grote rol speelt in het handelen van het hoofdpersonage Meursault. Alleen waar de zon voor Meursault een individuele beproeving is die hem confronteert met de zinloosheid van het bestaan, is de zon bij Kanafani een collectieve beproeving. De vier reizigers zijn lotgenoten, omdat ze samen de zon moeten trotseren.

Dit collectieve lot is geen toeval. In haar nawoord onderstreept vertaler Djûke Poppinga dat voor Kanafani de literatuur in dienst moest staan van de strijd voor de bevrijding van Palestina. Romans als Mannen in de zon moeten volgens de schrijver de eenheid behouden van de Palestijnse culturele identiteit in de diaspora, en bovendien aansporen tot verzet.

Mannen in de zon kun je gemakkelijk lezen als een symbolisch verhaal van Palestijnen na de Nakba. Het is niet moeilijk om in het werk een kritiek te lezen op de wijze waarop omringende Arabische landen, ondanks de vele solidariteitsverklaringen, de Palestijnse vluchtelingen nauwelijks hebben geholpen. De Palestijnen, zo lijkt Kanafani te zeggen, moeten het in de eerste plaats maar in hun eentje zien te rooien. Wachten op hulp zal niks veranderen. Kanafani roept op tot voortdurend verzet tegen het verlies van zijn thuisland. Dat maakt zijn werk nog altijd actueel, en hij is deels om die reden nog geliefd onder vele lezers die met Palestina sympathiseren. Zijn dood zal daar ook een rol in spelen: in 1972 kwam hij met zijn 17-jarige nichtje in Beiroet om door een autobom die de Israëlische geheime dienst in zijn auto had geplaatst.

Maar de roman ontstijgt tegelijkertijd de specifieke Palestijnse situatie van de jaren vijftig. Het verhaal roept ook algemene vragen op over migratie, het vluchtelingenvraagstuk en gastvrijheid. Met dit jaar voor het eerst meer dan honderd miljoen ontheemden op aarde, lijken deze vragen nu des te prangender.

Kort en puntig

Kanafani onderscheidt zich door zijn talent om zowel een politiek als een menselijk verhaal te vertellen. Het lukt hem om volwaardige personages te scheppen die meer zijn dan sjablonen van migranten of specifieke generaties Palestijnen. Zijn proza is strak en verraderlijk helder, zeker in de nieuwe vertaling van Poppinga. Er is nauwelijks ruimte voor reflectie en gevoel, laat staan beschrijvingen van de omgeving: handelingen en korte dialogen stuwen het verhaal voort. Met snel afwisselende perspectieven springt Kanafani tussen de hoofden van de vier reizigers. De zinnen zijn kort en puntig. Moeiteloos schakelt hij tussen flashbacks en heden, en laat hij je meevoeren door hun gedachtenstromen. Het zorgt ervoor dat de lezer al gauw de vier reizigers als lotgenoten gaat beschouwen, ieder ontworteld en voortgedreven door de hoop op een beter leven in Koeweit.

Kanafani houdt de vaart er goed in. Voor je het weet bevind je je als lezer al aan de andere kant van de grens. Mannen in de zon verveelt geen moment, wat toch knap is voor een verhaal dat zich voornamelijk afspeelt in een vrachtwagen tegen een leeg woestijnlandschap.